vrijdag 30 januari 2015

HET GROTE, BELANGRIJKE VERHAAL

Er was eens, in een land ver van hier, een jongeling die een Verhaal had. Niet zomaar een Verhaal, nee, een Groot, Belangrijk Verhaal. De jongeling woonde alleen in een huisje op een akker, en elke dag ging hij de stad in en riep: ‘Mensen, ik heb een Verhaal! Kom luisteren naar mijn Grote, Belangrijke Verhaal.’ Maar niemand luisterde. Iedereen ging door met waar hij of zij mee bezig was. 

De mensen mochten de jongeling niet zo. Hij zei altijd dat de dingen anders waren dan iedereen dacht, en daar houden de meeste mensen niet van. ‘Hoezo is alles anders dan ik denk?’, riepen ze dan. ‘Denk je dat ik dom ben of zo?’ Daar hadden de mensen wel een punt: de jongeling dacht inderdaad dat ze dom waren. Daarom had hij ook weinig vrienden, want niemand begreep hem.
Vroeger op school had hij al weinig vrienden. Hij vond school ook dom. Zelfs de leraren waren dom. Ze begrepen niet dat de wereld heel anders in elkaar zat dan ze aan hem en zijn klasgenoten vertelden. Hij noemde de school een ‘zinkend schip’. Eén klasgenoot vond dat wel apart. Hij vroeg aan de jongeling: ‘Hoezo een zinkend schip? Wat heeft een schip met een school te maken?’ ‘Ehh.. , ‘ zei de jongeling, ‘nou… eh… het is met allebei: als je er te vroeg uitstapt, loopt het slecht met je af!’ ‘Jaja,’ zei de klasgenoot, en liep snel een andere kant op.

HET PALEIS VAN DE KONING
Na zijn schooltijd was de jongeling gaan studeren. Iets heel ingewikkelds, met techniek en moleculen en zo. Eigenlijk begreep niemand er iets van. De jongeling had niet anders verwacht, met al die domme mensen die er zijn. Hij vond de mensen niet alleen dom, maar ook slecht gekleed. Daar hield hij niet van. Zelf droeg hij altijd een net pak. Behalve dat pak bezat hij niet veel, al had hij wel een Hoge Pet van zichzelf! Die had hij elke dag op. En wat hij dus óók had, was een Verhaal. Een Groot, Belangrijk Verhaal. En hij vond het nu toch wel tijd worden dat het hele land dat Verhaal te horen kreeg. Want anders liep het slecht af met het land.

Wat te doen? Er moest toch een manier zijn de mensen naar hem te laten luisteren? Opeens wist hij het: hij ging het aan de koning vertellen. Als de koning het Verhaal had gehoord, zou die het zeker aan het hele land doorvertellen. Maar hoe kwam hij bij de koning? De Poortwachters van het paleis zouden hem beslist tegenhouden. Hij bedacht een plan. Hij had gehoord dat er in een ander, ver land twee broers een kasteel waren binnengedrongen en daar een heleboel mannen hadden doodgemaakt. Die mannen hadden tekeningen gemaakt die ze niet mooi vonden of zoiets. Hij wist er het fijne niet van, en hij had ook helemaal geen zin om iemand dood te maken. Maar hij snapte wel: als je dréigde om iemand dood te maken, dan kwam je overal binnen! Zelfs in de Nationale Paleis Organisatie (NPO), via de Nagenoeg Onoverbrugbare Slotgracht (NOS). 

VRIENDEN MET ZWAARDEN
De volgende dag ging de jongeling naar een Feestartikelenzaak en kocht daar een Plastic Zwaard. Zo, dacht hij tevreden, nu komen die Poortwachters jammerlijk te pas! Met gezwinde spoed ging hij naar het paleis van de koning. Tot zijn niet geringe verbazing was de slotbrug neergelaten en was er geen Poortwachter te bekennen. Hij kon zo naar binnen lopen! Hij dwaalde een tijdje door het kasteel, op zoek naar de koning. Er waren wel mensen in het paleis die hem zagen lopen, maar die dachten: die hoort hier natuurlijk. In zijn nette pak, met zijn zwaard, en die Hoge Pet van zichzelf.

Na een tijdje was de jongeling het beu. Hij stapte op een lakei af, hield zijn zwaard in de lucht en zei: breng me naar de koning! De lakei zei: Ik wil vanavond graag naar huis, als u het niet erg vindt. Daarna bracht de lakei hem naar een ridder. De jongeling gaf de ridder een brief waarin stond dat hij een Groot, Belangrijk Verhaal voor de koning had en dat hij heel veel vrienden had met zwaarden en pijl-en-bogen en zo. Dus dat hij maar beter kon doen wat hij zei. Jaja, knikte de ridder, en belde de Nationale Garde. Die was binnen 10 minuten ter plekke, pakten de jongeling in de kraag van zijn nette pak en gooiden hem in een kerker. De rest van de avond zaten alle koningen van alle omringende landen met elkaar te praten over hoe geschrokken ze waren en dat er meer Poortwachters moesten komen. En dat de wereld naar de Verdommenis ging, maar dat ze heus niet bang waren en gewoon op de fiets naar hun paleizen zouden blijven gaan. Daarna gingen ze naar bed.

DE NACHTWAKER
Toen het hele land lag te slapen, brandde er achter één heel laag raampje van het kasteel nog licht. Daar zat de Nachtwaker bij een kaars naar de deur van de kerker te kijken. Opeens hield hij het niet meer, pakte zijn sleutelbos, opende de deur en vroeg aan de jongeling die slaperig zijn hoofd oprichtte: “Wat was nou dat Verhaal? Dat Grote, Belangrijke Verhaal?” “Heb je effe?”, vroeg de jongeling. ‘Ik heb de hele nacht,” zei de Nachtwaker. De jongeling kwam overeind, klopte het stof van zijn nette pak, ging er eens goed voor zitten en zei: “Goed dan. Luister.” En hij vertelde...

“Er was eens, in een land ver van hier, een jongeling die een Verhaal had. Niet zomaar een Verhaal, nee, een Groot, Belangrijk Verhaal…”




Geen opmerkingen:

Een reactie posten